Trombocyt

Uit Stolling en Antistolling
Ga naar: navigatie, zoeken

Aanmaak en afbraak

Bloedplaatjes (trombocyten) worden net als de andere bloedcellen gevormd in het beenmerg. Trombopoëtine, een hormoon, stimuleert de ontwikkeling en proliferatie van reuscellen die megakaryoblasten worden genoemd. Deze reuscellen ondergaan endomitose. Dat wil zeggen dat de kern van de cel zich deelt, terwijl de cel hierbij niet groter wordt. De megakaryoblasten differentiëren zich tot megakaryocyten. Deze cellen hebben een goed ontwikkeld golgi-apparaat, vele mitochondriën, ruw endoplasmatisch reticulum en lysosomen. Door afsnoeringen van de megakaryocyt worden bloedplaatjes gevormd. Uit een megakaryocyt kunnen wel duizenden bloedplaatjes worden gevormd. Bloedplaatjes zijn dus eigenlijk geen volledige cel meer maar slechts fragmentjes. De levensduur van een bloedplaatje in de bloedsomloop is ongeveer 8 à 10 dagen. De afbraak van bloedplaatjes vindt plaats in de milt, lever en longen.

Receptoren en granulae

Receptoren

De trombocyt heeft aan het oppervlak een grote hoeveelheid receptoren. Vrijgekomen collageen bindt aan de bloedplaatjesreceptor glycoproteïne-VI. Voorts bindt glycoproteïne-Ib-V-IX-receptor, dat op de celmembraan van de trombocyt zit met de aan collageen gebonden von-Willebrandfactor (vWf). Hierdoor ontstaat een directe verbinding tussen het subendotheel (collageen) en de trombocyt (Ib-V-IX-receptor), waarbij de vWf een ligand vormt. Adhesie van collageen aan glycoproteïne VI resulteert in activatie van intracellulaire signaaltransductiepaden in de trombocyt. Dit leidt tot een vormverandering (shape change) van de geactiveerde trombocyt. Hierdoor komt een andere receptor van de trombocyt (glycoproteïne-IIb-IIIa-receptor) door omkering van de plaatjesmembraan (flip-flop) aan het oppervlak van de trombocyt. Vervolgens kunnen er door fibrinogeen of andere eiwitten, zoals vitronectine en trombospondine, verbindingen worden gemaakt met andere trombocyten. Dit leidt tot aggregatie van trombocyten

Granulae

In de trombocyt liggen verschillende granulae. De twee belangrijkste voor de primaire hemostase zijn de dense en de α-granula. Tijdens het activeren van de bloedplaatjes treedt er een scala van biochemische reacties in het bloedplaatje op. De inhoud van de granula komt bij deze activatie vrij. Verschillende stoffen die zich in granula bevinden, worden naar buiten gestoten. Vrijwel al deze stoffen leiden tot een versterking van de bloedplaatjesactivatie, vooral omdat zich op de plaatjesmembraan receptoren bevinden voor de meeste van deze moleculen. Belangrijke voorbeelden zijn adenosinedifosfaat (ADP), collageen, adrenaline en trombine. Een andere belangrijke biochemische reactie is de omzetting van arachidonzuur uit de bloedplaatjesmembraan in tromboxaan-A2. Tromboxaan-A2 kan weer andere bloedplaatjes activeren, die op hun beurt een bijdrage kunnen leveren aan de trombocytenprop. Tevens heeft tromboxaan-A2 een sterk vaatvernauwend effect. Vaatvernauwing is een belangrijk onderdeel in de primaire hemostase. De omzetting van arachidonzuur in tromboxaan-A2 gebeurt onder invloed van het enzym cyclo-oxygenase (COX).

Bepaling

Aantal

Om te onderzoeken of iemand te weinig, genoeg of te veel bloedplaatjes in zijn bloed heeft, wordt in een klinisch chemisch laboratorium in het ziekenhuis of in een huisartsenlaboratorium het aantal bloedplaatjes bepaald. Dit gebeurt meestal met een zogenaamd hemocytometrie-apparaat. Dit apparaat kan met behulp van een impedantie of een optische meting bepalen wat de concentratie bloedplaatjes in iemands bloed is. Soms echter gaan de bloedplaatjes klonteren in de buis waarin het bloed afgenomen is. Dit heet het EDTA-thrombopenie. Het is onschuldig voor de patiënt (dit klonteren gebeurt alleen in de buis), maar het aantal bloedplaatjes is dan niet meer nauwkeurig te bepalen. Bij patiënten met dit fenomeen wordt dan een citraatbuis afgenomen om zo het aantal trombocyten (bloedplaatjes) te kunnen bepalen. Over het algemeen heeft het anti-stollingsmiddel in deze buis geen effect op de klontering van de trombocyten na de afname.

Functie

Naast afwijkingen in het aantal bloedplaatjes kan er in het klinisch chemisch laboratorium ook onderzoek gedaan worden naar het vermogen van de bloedplaatjes om te aggregeren, samen te klonteren. Dit onderzoek wordt trombocytenfunctie-onderzoek ofwel trombocytenaggregatie-onderzoek genoemd. Er worden verschillende stoffen aan de bloedplaatjes toegevoegd die bloedplaatjes van gezonde personen laten samenklonteren. Met dit onderzoek kunnen afwijkingen in het functioneren van bloedplaatjes opgespoord worden.