Borstvoeding en vitamine K

Uit Stolling en Antistolling
Ga naar: navigatie, zoeken

Als bij zuigelingen en kinderen een trombo-embolie optreedt is er meestal sprake van een complexe klinische situatie. Het spreekt vanzelf dat de antistollingsbehandeling bij zuigelingen (tot ± 1 jaar) en kinderen (tot ± 18 jaar) extra zorg vraagt. Er is echter weinig onderzoek bekend naar de wijze waarop de antistollingsbehandeling optimaal kan worden uitgevoerd. De bestaande richtlijnen zijn vaak extrapolaties van de richtlijnen voor volwassenen. Het probleem hierbij is dat de fysiologie, de etiologie en de pathofysiologie van trombose bij zuigelingen en kinderen vaak verschillen van die bij volwassenen. Bonduel heeft in haar review de orale antistollingsbehandeling met VKA’s bij zuigelingen en kinderen beschreven. In een tweede artikel beschrijven Bonduel et al. het gebruik van de VKA acenocoumarol bij deze groep patiënten.

Trombose bij zuigelingen en kinderen

VKA’s worden niet frequent voorgeschreven aan zeer jonge zuigelingen. Voor deze groep gaat de voorkeur uit naar een LMWH. Bij zuigelingen en/of bij kinderen zijn de meest bekende trombo-embolieën die worden behandeld met een VKA1:

  • Veneuze trombo-embolie (VTE), al of niet als gevolg van een centraal veneuze lijn. De studie van Van Ommen et al. geeft informatie over het vóórkomen van veneuze trombo-embolie in Nederland. De jaarlijkse incidentie van VTE was 0.14 per 10.000 kinderen, waarvan 35% asymptomatisch was. Ongeveer de helft van de patiëntjes waren pasgeborenen, waarbij de belangrijkste risicofactor voor VTE de centraal veneuze lijn was. VTE bij kinderen is, anders dan bij volwassenen, zelden idiopathisch. In 95% is VTE een complicatie van een onderliggende aandoening, zoals een maligniteit, ernstige nierziekten, trauma, congenitale hartziekten, (hart) chirurgie en systemische lupus erythematodes. Een centraal veneuze lijn is hierbij een extra risicofactor, evenals een erfelijke trombofilie. Veneuze sinustrombose wordt bij zuigelingen en bij kinderen in zeldzame gevallen gezien. De antistollingsbehandeling wordt uitgevoerd met ongefractioneerde heparine of LMWH.1 Aansluitend kan worden gekozen voor een VKA.
  • Totale parenterale voeding. Kinderen die gedurende lange tijd in de thuissituatie totale parenterale voeding krijgen via een centraal veneuze katheter, hebben hierdoor een risico om trombose te krijgen. Overwogen kan worden om aan deze kinderen preventief een VKA voor te schrijven.
  • Gedilateerde cardiomyopathie. Voor deze kinderen wordt een VKA aanbevolen ter voorkoming van een longembolie of een hersenembolie.
  • Primaire pulmonale hypertensie. Ook voor deze kinderen wordt aanbevolen een VKA voor te schrijven op het moment waarop de pulmonale hypertensie medicamenteus wordt behandeld.
  • Biologische hartklepprothese. De richtlijnen voor volwassenen zijn ook van kracht voor kinderen.
  • Mechanische hartklepprothese. De richtlijnen voor volwassenen zijn ook van kracht voor kinderen.
  • Mechanische hartondersteunende middelen, zoals ventricular assist device (VAD). Aanbevolen wordt de antistollingsbehandeling uit te voeren met ongefractioneerde heparine. Een LMWH of een VKA komt alleen in aanmerking bij een stabiele situatie.
  • Ziekte van Kawasaki. Als er coronaire aneurysmata zijn ontstaan als gevolg van de ziekte van Kawasaki, kan een VKA worden voorgeschreven.
  • Homozygote proteïne C/S deficiëntie. Na de geboorte kan deze deficiëntie zich uiten als purpura fulminans. De behandeling bestaat uit het toedienen van proteïne C of FFP, met aansluitend een LMWH of een VKA.

De antistollingsbehandeling bij hemodialyse, hartcatheterisatie, perifere arteriële kathetertrombose en trombose bij een katheter via de navelarterie worden hier niet verder besproken. De behandeling bij een ischemisch herseninfarct van arteriële oorsprong is o.a. afhankelijk van de oorzaak.

Bij kleine kinderen zal de bloedafname voor de bepaling van de INR vaak worden uitgevoerd met een capillaire methode.

Als acenocoumarol of fenprocoumon wordt voorgeschreven in doseringen van < 1 mg, respectievelijk 1,5 mg, kan de apotheek de doseringen in aangepaste vorm verstrekken.

Borstvoeding en vitamine K

  • Pasgeborenen krijgen vitamine K ter preventie van bloedingen door vitamine K deficiëntie. In Nederland krijgen alle pasgeborenen meteen na de geboorte per os 1 mg vitamine K toegediend.
  • Aan zuigelingen die borstvoeding krijgen, wordt vervolgens per os 150 μg vitamine K per dag gegeven, vanaf dag 8 tot 3 maanden na de geboorte; dit komt overeen met een cumulatieve dosis van 1 mg per week.
  • Wanneer de moeder een VKA slikt en borstvoeding geeft, wordt hetzelfde beleid toegepast, dus per os 150 μg vitamine K per dag tot 3 maanden na de geboorte, ook als de borstvoeding daarna wordt gecontinueerd. Acenocoumarol gaat niet over in de moedermelk. Fenprocoumon wordt slechts in geringe mate uitgescheiden in de moedermelk en mag bij borstvoeding worden voorgeschreven.
  • Flesvoeding bevat voldoende vitamine K.